Ada yang berbaik hati untuk mentranslate

 

  _____  

From: WongBanten@yahoogroups.com [mailto:wongban...@yahoogroups.com] On
Behalf Of Ibnu Adam Aviciena
Sent: Friday, May 21, 2010 11:06 AM
To: wongbanten; rumahdu...@yahoogroups.com; IAIN Banten
Subject: [***SPAM*** Score/Req: 10.0/5.0] [WongBanten] berita multatuli di
koran belanda

 

  



Op zoek naar Max Havelaars halve huis


Door Michel Maas op 18 mei '10
<http://www.volkskrant.nl/dagelijksarchief/2010/mei/18> , 11:08, bijgewerkt
19 mei '10 <http://www.volkskrant.nl/dagelijksarchief/2010/mei/19> , 22:07
http://www.volkskrant.nl/buitenland/article1380227.ece/Op_zoek_naar_Max_Have
laars_halve_huis

 
<http://www.volkskrant.nl/multimedia/archive/00187/Havelaars_halve_hui_18749
7x.jpg> 

Het huis van Eduard Douwes Dekker (Multatuli) in Rangkasbitung, de hoofdstad
van Lebak. De achtermuur van het huis is onlangs gesloopt. Rechts: een dorp
in West-Java. Foto?s Hollandse Hoogte, Reuters

Het is 150 jaar geleden dat Multatuli’s Max Havelaar verscheen. Michel Maas
zoekt Multatuli in Lebak, waar weinig lijkt veranderd, en komt van een koude
kermis thuis.

Riza draagt een gifgroene hoofddoek, maar een kleine diamant op haar
voortand leidt de aandacht daarvan helemaal af. Ook haar gesteven groene
gemeente-uniform valt ineens niet meer op, zodra zij een glinsterende
glimlach laat zien. Als zij lacht, staat de gigantische moskee tegenover het
stadhuis er ineens een stuk minder intimiderend bij. Lebak is behoorlijk
islamitisch, maar haar lach verraadt dat het allemaal zo erg niet is als je
denkt.

 

Riza is een helder en doortastend meisje en ook dat valt op. Haar collega’s
hangen onderuit in de schaduw van de oude pendopo, de Javaanse versie van de
kiosk: een dak op pilaren, waaronder je kunt zitten, praten of muziek maken.
De ambtenaren zijn druk doende met het rekken van hun lunchpauze. Het is
warm, en veel te doen is er sowieso niet in het kantoor van de bupati, de
regent. Dus niemand mist de ambtenaren die hier hangen en nggobrol, zoals
kletsen hier liefkozend wordt genoemd. Zelfs dat kletsen gaat langzaam. Als
je te snel beweegt, al is het maar je tong, word je niet alleen moe, maar ga
je zweten als die buitenlander, die hier verdwaald lijkt te zijn. 

 

‘Multatuli... ja... we hebben een straat die zo heet... en een aula... Veel
buitenlanders komen hier en vragen naar Multatuli... Ja... Multatuli...’ Als
ik vraag of zij weten wie Multatuli is, zijn zij alweer verdiept in de rook
die zij zonder te blazen uit hun mond laten waaien. Het waait nauwelijks,
dus ook dat gaat niet snel. 

Hoe weinig is er veranderd, in honderdvijftig jaar. Zelfs de weg naar
Rangkasbitung, ‘De Parel van Lebak’, is nog dezelfde als toen. Hij wás zo te
zien misschien ooit van asfalt, maar hij is kapotgedenderd door de
vrachtwagens van de staalfabrieken, waar de mensen nog altijd net als in
Multatuli’s tijd te hard werken voor te weinig geld. 

 

Een rit over de keien kan in 2010 nauwelijks anders aanvoelen dan een tocht
met paard en wagen of de koets, die Eduard Douwes Dekker bijna twee eeuwen
geleden naar dit trage oord vervoerde. Zelfs nu, met de auto, moet je geduld
hebben, achteroverleunen en nggobrol om de tijd te doden. Nee, haast moet je
niet hebben, als je naar Rangkasbitung komt.

 

Het leven gaat hier in het tempo van de wind die niet waait, en de afstanden
zijn zo kort als de benen van de becakrijder die je in zijn fietsbak neemt
en je overal heen fietst zonder echt moe te worden. Zo klein is
Rangkasbitung. Douwes Dekker moet vanuit zijn huis het hele stadje hebben
kunnen overzien. Dit is de plaats waar Douwes Dekker zijn moeilijke tijd als
assistent-resident beleefde, en de hoofden van Lebak en Saïdja en Adinda
onsterfelijk maakte. 

 

Vlotten van lange bamboestammen steken traag de bruine Ciujung-rivier over.
Die rivier vormt nog altijd de grens tussen het stadje en een dorpse wereld
aan de overkant, een uitgestrekt platteland waar tussen de fabrieken nog
altijd dezelfde oude rijstvelden liggen, die worden beploeterd door
onverzettelijke waterbuffels, de kerbau, die zo lekker in de modder liggen
met dezelfde loomheid als de ambtenaren in de pendopo. 

 

Een buffelherder laat drie van die grijze kolossen uit aan de rand van de
weg maar hij is geen mooie, heroïsche Saïdja, die Multatuli zo prachtig
heeft laten sterven. Hij is vuil, zwart, en gekleed in lompen, en valt dus
wat tegen. Ik vraag hem of hij Multatuli kent, maar hij doet of hij een
buffel is, en hoort en ziet mij niet. 

 

Pas aan de stadskant lijkt dat te veranderen. ‘Dekker’, weet een chauffeur
met een triomfantelijke grijns. ‘Multatuli... Dekker...’, herhaalt hij
trots. Maar wat een dekker is, weet hij niet. Laat staan een havelaar. Een
ander kent Saïdja en Adinda, maar niet die van Multatuli. ‘Saïdja en Adinda’
is de naam van de missverkiezing die elk jaar in Lebak wordt gehouden. 

Maar als ik Multatuli zoek moet ik naar het Adjidarmo-ziekenhuis. Daar gaan
ze allemaal heen, de toeristen die Multatuli zoeken. Dus rijd ik de
kaarsrechte Multatulistraat uit, helemaal tot aan de alun alun, het
dorpsplein van gras dat zich uitstrekt tussen de moskee, het kantoor van de
Bupati en de luie pendopo. Daar ligt het ziekenhuis, en daarachter:
‘Havelaars erf was heel groot, men kon het aan één kant oneindig noemen
omdat het aan een ravijn grensde dat zich uitstrekte tot aan de oevers van
de Ciujung, de rivier die Rangkasbitung in een van haar vele bochten
omsluit.’

 

Bij het ziekenhuis stuurt iemand mij een smalle gang in naast het
hoofdgebouw, maar die leidt zo te zien nergens heen. Zeker niet naar een zee
van ruimte of een ravijn. Hier is alleen maar puin en zompigheid. Uit een
bouwval aan de linkerkant groeit struikgewas. Maar het metselwerk is nog
solide en zwaar, en verraadt Hollandse makelij. Tegen die stevige Hollandse
muur is een Indonesisch hok gemetseld van die grote betonblokken waarmee ze
hier in twee weken een huis in elkaar flansen. Verderop staat een soort
barak. En daar tegenover...

 

Het huis, zegt Riki, een man die is belast met het toezicht op de bouwsels,
staat aan de rechterkant. Dit?! ‘Het huis werd tot vorig jaar nog gebruikt.
Als opslag voor vaccins’, zegt Riki. Maar toen moest het ziekenhuis een
gebouwtje neerzetten voor de generator. En toen stond het huis in de weg. En
toen hebben ze de achtermuur eruit gebroken. En nu staat het generatorhuisje
midden in Havelaars halve huis. 

 

Er is niets, helemaal niets meer over van Multatuli’s Lebak.

O jawel hoor, zegt Riza met haar diamanten tand, en neemt mij mee naar het
gemeentearchief. Daar, op de bovenverdieping, tussen opgestapelde dozen in
een volgepropt en stoffig kantoortje, hangen en liggen drie vergeelde
portretten van Douwes Dekker. 

 

Is dat alles?

Dat Riza zelf ooit ‘Saïdja en Adinda’ heeft gelezen, is niet eens meer een
troost. Zij ziet mijn teleurstelling. Kennelijk om mij op te monteren zegt
zij dat zij wel iemand kent die de Max Havelaar heeft gelezen. Meneer
Robert, de assistent van de regionaal secretaris, de ‘Sekda’ van Lebak, die
heeft het boek in huis, heeft zij gehoord. Helaas is meneer Robert vandaag
niet in zijn kantoor.

 

Bezweet en traag, en zonder enige verwachting, wandel ik de Jalan
Hardiwirangan in, achter het kantoor van de bupati. Het is een mooie, groene
straat, met links en rechts solide koele huizen uit ‘de Nederlandse tijd’.
De zon staat op zijn hoogst en de straat is verlaten. Heel even waait een
vleugje insulinde voorbij. 

 

De bibliotheek is vernoemd naar ‘Saija en Adinda’. Twee klerken zitten naast
de deur. Zij weten van niets. Als ik iets over een boek wil weten moet ik
het hoofd hebben, Dedi Supardi. Die is binnen. Het hoofd is verdiept in
gebed. Hij staat op en buigt, en knielt en buigt tussen zijn boeken, en laat
zich door mij niet van de wijs brengen. Net als de rest heeft ook bidden
zijn tijd in Rangkasbitung.

 

Als hij klaar is met bidden, pakt hij de Max Havelaar uit de kast. Het is
een Engelse vertaling, zegt hij verontschuldigend, want geen mens in
Indonesië leest nog Nederlands. 

Ik kijk op het uitleenkaartje. De Max Havelaar van Rangkasbitung is twee
keer uitgeleend. Een keer in 1993, en de tweede keer in 1998.

 

Ik draai mij om en neem de eerstvolgende koets naar huis. Hier heb ik niets
meer te zoeken.

 



Reply via email to