pentas teater komunitas payung hitam (KPH) bandung
menyajikan MAX HAVELAAR di pendapa kabupaten
lebak, tanggal 29-30 mei, jam: 19.30. gratis.




________________________________
From: heru fahrudin <heru.fahru...@singgar-mulia.co.id>
To: WongBanten@yahoogroups.com; rumahdu...@yahoogroups.com; IAIN Banten 
<iainban...@yahoogroups.com>
Sent: Thu, May 20, 2010 9:12:40 PM
Subject: RE: [***SPAM*** Score/Req: 10.0/5.0] [WongBanten] berita multatuli di 
koran belanda

  
Ada yang berbaik hati untuk mentranslate
 

________________________________
 
From:wongban...@yahoogro ups.com [mailto: wongban...@yahoogro ups.com ] On 
Behalf Of Ibnu Adam Aviciena
Sent: Friday, May 21, 2010 11:06
AM
To: wongbanten;
rumahdu...@yahoogro ups.com; IAIN Banten
Subject: [***SPAM*** Score/Req:
10.0/5.0] [WongBanten] berita multatuli di koran belanda
 
  
Op zoek naar Max Havelaars halve huis
Door Michel Maas op 18 mei '10, 11:08, bijgewerkt 19 mei '10, 22:07
http://www.volkskra nt.nl/buitenland /article1380227. ece/Op_zoek_ naar_Max_ 
Havelaars_ halve_huis
Het huis van Eduard Douwes Dekker (Multatuli) in Rangkasbitung, de hoofdstad 
van Lebak. De achtermuur van het huis is onlangs gesloopt. Rechts: een dorp in 
West-Java. Foto?s Hollandse Hoogte, Reuters
Het is 150 jaar geleden dat Multatuli’s Max Havelaar verscheen. Michel Maas 
zoekt Multatuli in Lebak, waar weinig lijkt veranderd, en komt van een koude 
kermis thuis.
Riza draagt een gifgroene hoofddoek, maar een kleine diamant op haar voortand 
leidt de aandacht daarvan helemaal af. Ook haar gesteven groene 
gemeente-uniform valt ineens niet meer op, zodra zij een glinsterende glimlach 
laat zien. Als zij lacht, staat de gigantische moskee tegenover het stadhuis er 
ineens een stuk minder intimiderend bij. Lebak is behoorlijk islamitisch, maar 
haar lach verraadt dat het allemaal zo erg niet is als je denkt.
 
Riza is een helder en doortastend meisje en ook dat valt op. Haar collega’s 
hangen onderuit in de schaduw van de oude pendopo, de Javaanse versie van de 
kiosk: een dak op pilaren, waaronder je kunt zitten, praten of muziek maken. De 
ambtenaren zijn druk doende met het rekken van hun lunchpauze. Het is warm, en 
veel te doen is er sowieso niet in het kantoor van de bupati, de regent. Dus 
niemand mist de ambtenaren die hier hangen en nggobrol, zoals kletsen hier 
liefkozend wordt genoemd. Zelfs dat kletsen gaat langzaam. Als je te snel 
beweegt, al is het maar je tong, word je niet alleen moe, maar ga je zweten als 
die buitenlander, die hier verdwaald lijkt te zijn. 
 
‘Multatuli... ja... we hebben een straat die zo heet... en een aula... Veel 
buitenlanders komen hier en vragen naar Multatuli... Ja... Multatuli...’ Als ik 
vraag of zij weten wie Multatuli is, zijn zij alweer verdiept in de rook die 
zij zonder te blazen uit hun mond laten waaien. Het waait nauwelijks, dus ook 
dat gaat niet snel. 
Hoe weinig is er veranderd, in honderdvijftig jaar. Zelfs de weg naar 
Rangkasbitung, ‘De Parel van Lebak’, is nog dezelfde als toen. Hij wás zo te 
zien misschien ooit van asfalt, maar hij is kapotgedenderd door de vrachtwagens 
van de staalfabrieken, waar de mensen nog altijd net als in Multatuli’s tijd te 
hard werken voor te weinig geld. 
 
Een rit over de keien kan  in 2010 nauwelijks anders aanvoelen dan een tocht 
met paard en wagen of de koets, die Eduard Douwes Dekker bijna twee eeuwen 
geleden naar dit trage oord vervoerde. Zelfs nu, met de auto, moet je geduld 
hebben, achteroverleunen en nggobrol om de tijd te doden. Nee, haast moet je 
niet hebben, als je naar Rangkasbitung komt.
 
Het leven gaat hier in het tempo van de wind die niet waait, en de afstanden 
zijn zo kort als de benen van de becakrijder die je in zijn fietsbak neemt en 
je overal heen fietst zonder echt moe te worden. Zo klein is Rangkasbitung. 
Douwes Dekker moet vanuit zijn huis het hele stadje hebben kunnen overzien. Dit 
is de plaats waar Douwes Dekker zijn moeilijke tijd als assistent-resident 
beleefde, en de hoofden van Lebak en Saïdja en Adinda onsterfelijk maakte. 
 
Vlotten van lange bamboestammen steken traag de bruine Ciujung-rivier over. Die 
rivier vormt nog altijd de grens tussen het stadje en een dorpse wereld aan de 
overkant, een uitgestrekt platteland waar tussen de fabrieken nog altijd 
dezelfde oude rijstvelden liggen, die worden beploeterd door onverzettelijke 
waterbuffels, de kerbau, die zo lekker in de modder liggen met dezelfde 
loomheid als de ambtenaren in de pendopo. 
 
Een buffelherder laat drie van die grijze kolossen uit aan de rand van de weg 
maar hij is geen mooie, heroïsche Saïdja, die Multatuli zo prachtig heeft laten 
sterven. Hij is vuil, zwart, en gekleed in lompen, en valt dus wat tegen. Ik 
vraag hem of hij Multatuli kent, maar hij doet of hij een buffel is, en hoort 
en ziet mij niet. 
 
Pas aan de stadskant lijkt dat te veranderen. ‘Dekker’, weet een chauffeur met 
een triomfantelijke grijns. ‘Multatuli... Dekker...’, herhaalt hij trots. Maar 
wat een dekker is, weet hij niet. Laat staan een havelaar. Een ander kent 
Saïdja en Adinda, maar niet die van Multatuli. ‘Saïdja en Adinda’ is de naam 
van de missverkiezing die elk jaar in Lebak wordt gehouden. 
Maar als ik Multatuli zoek moet ik naar het Adjidarmo-ziekenhui s. Daar gaan ze 
allemaal heen, de toeristen die Multatuli zoeken. Dus rijd ik de kaarsrechte 
Multatulistraat uit, helemaal tot aan de alun alun, het dorpsplein van gras dat 
zich uitstrekt tussen de moskee, het kantoor van de Bupati en de luie pendopo. 
Daar ligt het ziekenhuis, en daarachter: ‘Havelaars erf was heel groot, men kon 
het aan één kant oneindig noemen omdat het aan een ravijn grensde dat zich 
uitstrekte tot aan de oevers van de Ciujung, de rivier die Rangkasbitung in een 
van haar vele bochten omsluit.’
 
Bij het ziekenhuis stuurt iemand mij een smalle gang in naast het hoofdgebouw, 
maar die leidt zo te zien nergens heen. Zeker niet naar een zee van ruimte of 
een ravijn. Hier is alleen maar puin en zompigheid. Uit een bouwval aan de 
linkerkant groeit struikgewas. Maar het metselwerk is nog solide en zwaar, en 
verraadt Hollandse makelij. Tegen die stevige Hollandse muur is een Indonesisch 
hok gemetseld van die grote betonblokken waarmee ze hier in twee weken een huis 
in elkaar flansen. Verderop staat een soort barak. En daar tegenover...
 
Het huis, zegt Riki, een man die is belast met het toezicht op de bouwsels, 
staat aan de rechterkant. Dit?! ‘Het huis werd tot vorig jaar nog gebruikt. Als 
opslag voor vaccins’, zegt Riki. Maar toen moest het ziekenhuis een gebouwtje 
neerzetten voor de generator. En toen stond het huis in de weg. En toen hebben 
ze de achtermuur eruit gebroken. En nu staat het generatorhuisje midden in 
Havelaars halve huis. 
 
Er is niets, helemaal niets meer over van Multatuli’s Lebak.
O jawel hoor, zegt Riza met haar diamanten tand, en neemt mij mee naar het 
gemeentearchief. Daar, op de bovenverdieping, tussen opgestapelde dozen in een 
volgepropt en stoffig kantoortje, hangen en liggen drie vergeelde portretten 
van Douwes Dekker. 
 
Is dat alles?
Dat Riza zelf ooit ‘Saïdja en Adinda’ heeft gelezen, is niet eens meer een 
troost. Zij ziet mijn teleurstelling. Kennelijk om mij op te monteren zegt zij 
dat zij wel iemand kent die de Max Havelaar heeft gelezen. Meneer Robert, de 
assistent van de regionaal secretaris, de ‘Sekda’ van Lebak, die heeft het boek 
in huis, heeft zij gehoord. Helaas is meneer Robert vandaag niet in zijn 
kantoor.
 
Bezweet en traag, en zonder enige verwachting, wandel ik de Jalan Hardiwirangan 
in, achter het kantoor van de bupati. Het is een mooie, groene straat, met 
links en rechts solide koele huizen uit ‘de Nederlandse tijd’. De zon staat op 
zijn hoogst en de straat is verlaten. Heel even waait een vleugje insulinde 
voorbij. 
 
De bibliotheek is vernoemd naar ‘Saija en Adinda’. Twee klerken zitten naast de 
deur. Zij weten van niets. Als ik iets over een boek wil weten moet ik het 
hoofd hebben, Dedi Supardi. Die is binnen. Het hoofd is verdiept in gebed. Hij 
staat op en buigt, en knielt en buigt tussen zijn boeken, en laat zich door mij 
niet van de wijs brengen. Net als de rest heeft ook bidden zijn tijd in 
Rangkasbitung.
 
Als hij klaar is met bidden, pakt hij de Max Havelaar uit de kast. Het is een 
Engelse vertaling, zegt hij verontschuldigend, want geen mens in Indonesië 
leest nog Nederlands. 
Ik kijk op het uitleenkaartje. De Max Havelaar van Rangkasbitung is twee keer 
uitgeleend. Een keer in 1993, en de tweede keer in 1998.
 
Ik draai mij om en neem de eerstvolgende koets naar huis. Hier heb ik niets 
meer te zoeken. 
 
 


      

Kirim email ke